banner to homepage of art7d.be

naar startpagina van geschiedenis naar overzicht van geschiedenis schilderkunst voor 1840 schilderkunst 1840-1870 schilderkunst 1870-1880 schilderkunst1880-1890 schilderkunst 1890-1900 schilderkunst 1900-1910 schilderkunst 1910-20 schilderkunst 1920-30 schilderkunst na 1930 schilderkunst in china schilderkunst in japan tijdlijnen van enige schilders elke maand 4 nieuwe afbeeldingen schilderkunst geschidenis van de kleurstoffen

Over-stromingen, Geschiedenis van de moderne Schilderkunst, 1920 - 30

DE JAREN 20

Ludwig Wittgenstein publiceerde in 1921 zijn "Tractatus logico-philosophicus". Wittgenstein wordt gezien als de eerste logische positivist. In 1925 ontwikkelden Niels Bohr en Werner Heisenberg de beginselen van de kwantummechanica. In 1927 stelde hij het onzekerheidsprincipe voor: elektronen hebben geen exacte locatie maar eerder waarschijnlijkheidsgroepen van mogelijke locaties. In 1928 introduceerde Philo T. Farnswordth de eerste geheel electronische televisie, terwijl Vladimir Zworkin patent kreeg op de eerste kleurentelevisie.


click the thumbnails

Georgina Houghton
Peinture Automatique

Max Ernst
Oedipus Rex 1922

Max Ernst
L'éléphant des Célèbes 1921

Max Ernst
Forest (frottages) 1925

Joan Miró
The tilled Field 1923-24

Alexander Calder
Mobile 5 1922

Francis Picabia
Minos ca. 1929

Hans Arp, Plastron, Fourchette
et Nombril 1926

Fritz van den Berghe
Flourishing Tree 1930

Fritz van den Berghe
The singing Statue 1928

Pablo Picasso
Bather at the Coast 1930

Marc Chagall

René Magritte
The voice of the wind 1928

Salvador Dali
Young Girl at the back
Noia d'Esquena 1925

Salvador Dali
The large Masturbator 1929

Paul Klee, War Scene from the comic-fantastic Opera 'The Navigator' 1923

Wassily Kandinsky
Yellow Red Blue 1925

Stanislaw Ignazy Witkiewicz
Felling in the Forest, Struggle ca. 1930?

Tadeusz Makowsky
Children's Theatre 1931

Jar Král
Po Koupeli 1927

Heinrich Campendonk
Pierrot (with Serpent) 1923

Karl Schmidt-Rottluff
Washing Women at Sea 1921

Oskar Schlemmer, Group of fourteen
in an imaginary Architecture1930

Chaim Soutine
Landscape at Cagnes (La Gaude)
1923

Lawren Harris
North Shore Lake Superior
Canada 1929

Felix Edouard Valloton
la Liseuse 1922

 

Triomf van het surrealisme

We hadden het reeds over de noodzaak van de kunstenaars om een groepering te vormen, hun principes vast te leggen in een "isme" en zich te situeren in de "geschiedenis van de kunst". Zo ontstond er een groep rond André Breton, die het automatisch schrijven in een "isme" wou inkleden. De naam "surrealisme" kwam van een stuk van Apollinaire: "Les Mamelles de Tirésias" ('12) met als ondertitel: "Drame surréaliste". In 1921 kwam het eerste surrealistische manifest: kunst als uiting van spontane gedachten of bewegingen, los van de rede, zonder een esthetische voorkeur of norm, ongecensureerd. Toch hadden al heel wat mensen vanuit het onbewuste gewerkt, zonder enige onderlinge samenwerking, en niet iedereen onder hen trad bij tot Bretons groep.
Beeldvorming vanuit het onbewuste is een zeer breed begrip en het surrealisme bakent hiermee geen duidelijk terrein af. Er is ook geen echte grens met die oudere stroming: het symbolisme. Het aantal onderwerpen of manieren van werken is onbegrensd. Het surrealisme was dan ook vooral een "beweging". Hun eerst plastici werkten abstract: lijn en vorm als spontane uitingen van het onbewuste.

Man Ray: "Violon of Ingres" 1924

 

Dali en Bunuel: scènes uit de film
"Un Chien Andalou" 1929

Vermits een "isme" als een onmisbare schakel werd beschouwd in de evolutie van de kunst, diende men ook haar voorlopers te bepalen. Zo werd De Chirico, hoewel een figuratieve schilder, tot voorloper benoemd, vanwege het droomeffect van zijn landschappen. Tot grote ergernis van Breton, en helemaal niet passend bij het idee van "evolutie" in de schilderkunst, had de Chirico zijn stijl toen al de rug toegekeerd: namelijk in 1919, toen hij op een tentoonstelling in Rome slechts één werk had verkocht. Hij schilderde vanaf toen paarden, mythen, legenden. Af en toe maakte hij terug een werk in zijn "oude" stijl.

Voorlopers vonden de surrealisten ook in de literatuur, bij de symbolisten, maar vooral "les chants de Maldoror" van Comte de Lautréamont, een werk uit de 18de eeuw. In het theater was het vooral A. Jarry met zijn satirische klucht Ubu Roi in 1890, uitvinder van de wetenschap "pataphysica": "alle natuurwetten zijn uitzonderingen, die iets vaker voorkomen dan andere".
Bij de eerste deelnemers aan de beweging waren de dichter Eluard en de schilders Masson, Tanguy en Ernst. Massons stijl lijkt op Campendonck, een niet-streng kubisme, grotendeels abstract, met hier en daar een herkenbare figuur. Tanguy schilderde landschappen vol onherkenbare, maar scherp uitgebeelde vormen. Zijn schilderijen lijken onderzeese werelden. Er zijn veel discussies gevoerd over de vraag als Tanguy's werk nu abstract is, of figuratief. Ernst werkte op veel verschillende manieren, zowel abstract als figuratief.

Al vrij snel kwam Miro erbij. Hij werd als abstract schilder beschouwd, omdat hij de herkenbare vorm zo styleerde en reduceerde tot het een soort symbolen werden, alleen nog voor hem herkenbaar. Onder Bretons dictatuur was er een vlot komen en gaan van leden. Zo hadden Ernst en Miro in 1926 decors gemaakt voor het ballet van Diaghilev, die als het summum van burgerlijkheid werd aanzien. Ze werden uitgestoten door Breton en kwamen later terug bij de beweging. Ernst heeft altijd zowel zijn eigenheid als zijn vriendschap voor Breton weten te behouden.

 
Arp, die wandreliëfs maakte in sterk gestyleerde vormen, trok zich in 1928 uit de groep terug. Calder vond in '26 de mobile uit. Ernst maakte in '25 zijn frottages. De Belg Fritz van den Berghe ging ook geleidelijk meer naar het surrealisme over in '26 – '27, zoals bijvoorbeeld "Geboorten" of "Ontwaakte Droom", zonder ooit lid te zijn geweest van Bretons groep. Net als Ernst experimenteerde hij met diverse technieken en structuren. Geheel los stond ook de Pool
Witkewicz
, die in 1920 al zijn surrealistische stijl had met fladderende figuren en kleurvlakken in diverse vormen. Breton beschouwde Picasso ook als surrealist, maar die had geen behoefte om toe te treden tot de groep. Inderdaad werkte Picasso in die tijd vaak surrealistisch, zoals bijvoorbeeld "De Kus" (1925), "Figuur" ('27), "Hoofd" ('29), "Figuren aan de Kust" ('31), enzovoorts... (zie thumbnails rechts). Ook Chagall had vriendelijk geweigerd.

Pablo Picasso, La Femme aux Pigeons, 1930

 

René Magritte, "Miroir Vivant" 1928

In 1927 trok Magritte naar Parijs om er zijn zeer figuratief surrealisme te presenteren, dat hij in '26 was gestart. Magritte wou weergeven hoe we de werkelijkheid niet kunnen zien, maar slechts het beeld dat wij errond vormen: "ceci n'est pas une pipe". Door het bij en aan elkaar plaatsen van beelden, of door er opschriften bij te plaatsen die dit beeld normaliter niet bij ons oproepen, wil hij de patronen in ons brein verbreken en ons daardoor openen voor het onbewuste. Toch zijn Magritte's werken geen droog intellectualisme, vaak zelfs heel poëtisch. Hij experimenteerde ook met andere dingen, zoals woorden op een doek schrijven die een landschap in ons oproepen, want ook elk woord associëren wij met een beeld.
 
In 1929 kwam ook Dali tot vreugde van Breton naar Parijs, hoewel Breton toen al zijn bedenkingen had. In 1929 draaide de film van Dali en Bunuel: "Un Chien Andalou". Tussen '29 en '34 maakte Dali zijn kleinste en beroemdste surrealistische werken, nadat hij in '28 was overgeschakeld van kubisme en nauwkeurig realisme op surrealisme. Zoals de andere surrealisten voelde hij zich ook aangetrokken tot het fenomeen krankzinnigheid. Hij bejubelde het "paranoïde talent": het vermogen om meer dan één realiteit te zien in eenzelfde tafereel. Zo zag hij in het "Angelus" van Millet een vloed aan sexuele symbolen. De legende van Willem Tell vond hij kannibalistisch: de vader wou zijn zoon opeten.

Surrealists Tristan Tzara, Paul Éluard, André Breton, Hans Arp, Salvador Dalí, Yves Tanguy, Max Ernst, René Crevel and Man Ray, Paris 1933

 

Andere stijlen

Felixmüller schilderde expressionisme totaal buiten die Brücke. Hij schilderde als aanklacht tegen de oorlog, net als Dix en Grosz, maar ook tegen sociale uitbuiting. In 1917 - 18 experimenteerde hij wat kubistisch, maar keerde ervan terug, hoewel er altijd iets van overgebleven is in zijn werk. Rond 1925 veranderde zijn stijl.
Paul Klee schilderde nog steeds tussen Campendonck, abstract en naïef in. Müller schilderde een erg commercieel en sentimenteel expressionisme. Heckel ging over op braaf en krachteloos werk. Ook bij Kirchner zullen de borstelstreken en scherpe hoeken later plaatsmaken voor rustige, effen kleurvlakken, en ronde golvende contouren (bvb. "naakt in het bos", 1934). Hij zal zelfmoord plegen in 1938, Hitler gaf toen de genadeslag aan wat er van het expressionisme overbleef.


Op een internationale tentoonstelling in 1920 van Frans en Belgisch kubisme hing ook Permeke. Hij begon soberder te werken, vaak in één kleur. Zijn doeken werden somber, of in een sterk licht-donker-contrast, zoals in de romantiek. De figuren simpel gestyleerd en snel gevormd, de proporties verdraaid voor de expressie. Zo bleef hij werken tot 1951, hoewel afwisselend met andere schilderwijzen. Leon de Smet verliet in 1921 zijn prachtig impressionisme voor expressionisme, maar behield er toch nog iets van in zijn werk.
 

Chaim Soutine, La Place du Village, Céret, ca. 1920

In 1919 groeide de naar Frankrijk uitgeweken Rus Soutine al naar zijn definitieve stijl. Alles wordt vervormd, kromgebogen. Hij speelt met perspectief: een weg loopt door het doek als op een luchtfoto, met huizen die vanop de grond worden gezien. Zijn werk werd abstracter, je moet goed kijken om figuratieve elementen terug te vinden. De natuur is een wirwar van krommende kleurlijnen, huizen zijn gekromde vlakken, hij werkt kleurrijk in de techniek van diverse kleuren door elkaar en vol beweging.
 
Hij schilderde ook stillevens met kadavers en portretten met verwrongen gezichten.
Monet werkte aan grote wandschilderijen van zijn waterlelievijvers tot aan zijn dood in '26, en ondanks de cataractproblemen aan zijn ogen. De figuren verdwijnen steeds meer, tot bijna abstract. Hij werkte zowel met dunne door elkaar lopende lagen zoals bij Turner, als met diverse "wilde" borstelstreken en vlakken.
Kandinsky schilderde in '23 afgelijnd geometrisch abstract. In '25 waren er al speelse overgangen, in '36 zal zijn werk terug speels zijn en met zijn surrealistische figuurtjes doet hij dan sterk aan Miro denken.
In Polen schilderde Pronaszko een soort glasraamkubisme, sterk naar abstract gaand. Vanaf ongeveer '22 keerde hij terug naar een stijl die aan Degas doet denken. Chwistek werkte in een vrij kubisme, en doet soms aan Matisse denken. Czyzewski schilderde een soort abstract met figuratieve elementen, zoals Chagall of Klee. Waliszewski een expressionisme tussen Matisse of een slordig fauvisme. Berlewi werkte abstract. Makowski expressionistisch naïef met gekke poppefiguurtjes, bijvoorbeeld "kindertheater" (31). Cybis was een (opzettellijk) naïeve schilder, hij maakte "primavera" in '36. Hij maakte deel uit van de "Saint-Lucas Brotherhood", een groep die teruggreep naar Botticelli. Hij maakte ook keramiek. Ook Tsjechië had zijn kubisten, bijvoorbeeld Král, er werden complete kubistische interieurs gemaakt.

Yves Tanguy, "Sans Titre", 1928, voorbeeld van abstract surrealisme

 

Kubistische meubels

 

Copyright voor de tekst op alle pagina's van deze Geschiedenis van de Moderne Schilderkunst: Johan Framhout; tekst geschreven in 1990-92; herzien en op het internet geplaatst in 2005.

Praag, Grand Cafe Orient, voorbeeld van een kubistisch interieur

 

Unity Temple Interieur, Chicago, Oak Park 1908

Felice Casorati
Portrait of Silvana Cenni 1922

Georgia O'Keeffe
Grey Line with Black,
Blue and Yellow 1923

Camille Bombois
Foreign Athlete c. 1930

Piet Mondrian
Tableau 1 1921

Lazlo Moholy-Nagy
CXII 1924